DEEL H: Shira Camp
Door: Mafkeetels
Blijf op de hoogte en volg Tom
10 Mei 2009 | Tanzania, Dodoma
Shira Camp
Pitchdark night
“...ik word gek van de democrazy in dit land en wat betreft de flauwekultuuranalyse tast ik nog in een duitser!” Het volgende moment zit ik rechtop, met de slaapzak op mijn lijf als een dwangbuis en met een droge mond. Ik zweef in het duister. De droom is al weg, vergeten, vergaan, zoals ook het licht hier is vergaan. Ik zou zweren dat het licht van de sterren of de maan toch op zijn minst een beetje door moet dringen in de tent. Nee, geen streepje licht, geen strohalm, niets. Duisternis. Waar ben ik eigenlijk? Hoe laat is het? Wie heeft het licht uitgedaan? Het is paniek noch claustrofobie, het is, hoe heet dat woord ook alweer, oh ja, vergeetachtigheid. Mijn handen tasten de omgeving af en met het voelen van de tassen, het zeil van de tent en de rug van mijn reisgenoot komt het allemaal terug; Kilimanjaro.
Day 2: Machame Hut (3000) to Shira Camp (3950), 23-04-2009
Nog voordat de hanen, die er overigens niet zijn, hun kans schoon zouden zien om te kraaien voor een nieuwe dag – mijn theorie is dat die beesten zich elke ochtend lam verschieten doordat de stralen van de zon in hun ogen prikken, waardoor ze van hun stok donderen en spontaan beginnen te schreeuwen, want de biologische klok van een haan kan toch niet zo strak zijn als het schema van de zon? – rammelt “Mickey”, een drager met een trui van Disney's kopstuk, aan onze tent. “Habari za asubuhi, marafiki,” zingt onze eigen, Tanzaniaanse André Hazes, “Maji safi, chai bora!” Met het openen van mijn ogen word ik mij pijnlijk bewust van de pijnscheuten die door mijn nek en schouder jagen. De oorzaak wijs ik met mijn slaperige neus aan; de matjes waarop ik slaap zijn nauwelijks zachter dan de rotsformatie daaronder. Ach, met wat rek en strek bewegingen komt het best goed allemaal. Bovendien, zo troost ik mezelf, is het maar voor een week en het ligt in de lijn der verwachting dat ik hier nog wel meer ga afzien dan dit. Onbenullig, dat is het, besluit ik, een schril contrast met de ontberingen die voor me op de loer liggen en kruip vervolgens de tent uit. De thee verwarmt me van binnen en met komen van de zon houd ik die warmte vast. Het ontbijt is stevig met brood, jam, melk, thee, chocomel, ei, knakworst en bambix-achtige pap. Jahoe, oude tijden herleven! Wat vond ik bambix toch lekker vroeger, geloof ik althans. Toch, je ontgroeit dingen, zoals eten, en dat geldt ook voor de pap merk ik na een paar happen. Goed, het is voedend en het geeft mijn lichaam veel energie en dus eet ik een bord van het spul. Ergens daaronder, onder de volgende lepel, nee, goed, dan de volgende, ligt Uhuru op me te wachten. Ja, ik weet dat ik mezelf voor de gek houd, maar zolang ik slim genoeg ben mezelf zo elke ochtend erin te laten stinken, vergroot ik mijn kansen de top te halen. Liever gek dan een afhaker, denk ik, en al dat ik eet is mooi meegenomen. Voor vertrek heb ik al ruim een liter water van de aanbevolen vijf door mijn keel gespoeld. Met de fles aan de mond draai ik me langzaam in de richting van de zon, want ik weet wat dat betekent; ik krijg, voor even, een blik op de top. Juist. Witte kraag, als een haargrens die zich elk jaar iets verder terugtrekt. Ik moet om een of andere reden denken aan een oom van mij die hier helemaal in zijn element was geweest. Woordeloos. Ik denk slechts dat ik daar over vier dagen sta, het is arrogantie noch overmoed van mij, nee, het is niets minder dan vastberadenheid dat achter de gedachte steekt.
Vandaag voegt zich een nieuwe uitdaging toe aan de klim van de berg. Het wandelpad van gisteren maakt plaats voor naakte rots, nat en her en der met mos begroeid en bovendien ogenschijnlijk onbegaanbaar. Alsof een reus in een woeste bui de keien hier heeft neergegooid. Langzaam doch gestaag klim ik soms in een rechte lijn omhoog met hier en daar de steun van mijn handen, dan weer bestijg ik Haar over de breedte. Het maakt me allemaal niet uit hoe en gaat niet bestaat deze week niet. Zwart met wit gevederte vogels hoppen van steen tot steen, pesterig en naar het schijnt zonder noemenswaardige inspanning. Daar heb je arrogantie, denk ik, en kraaloogjes staren me uitdagend aan terwijl ze naar een hogere steen springen. Ogen zijn de spiegel van de ziel, zo zegt men, maar in dit koolzwart weerspiegelt niets. Ik laat me niet opjutten door de veren en houd mijn vaste pas gelijk. Zuchten van de wind, knarsen van steen en grind, koelen slokken en het tikken van klimstokken. Meer niet. Het is klimmen met een ritme dat wellicht net zo vast is als het tikken van de tijd. Adempauze. We hebben inmiddels een meter of 400 geklommen en zitten dus op iets meer dan 3400 meter. Ik laat de rugzak van mijn rug glijden en ontlast mijn schouders en nek; het is geen fijne rugzak om te torsen, daar ik hem niet op de heupen kan dragen. Ook al is het maar een kilo of zeven waarmee ik de dag begin en ook al drink ik enkele kilo's weg tijdens het klimmen, uiteindelijk ga je het toch voelen of je wilt of niet. In de struiken vind ik wat afleiding. Twee muizen met kleurrijke strepen op de rug, ravotten met elkaar of, dat kan natuurlijk ook, ze houden een soort van paringsdans waarin ze elkaar de liefde verklaren; ze trippelen op, langs, over en onder elkaar door. Onuitputtelijk. Hun kleine breintjes ondervinden geen last van de hoogte. Overigens, dat besef ik nu, heb ook ik geen last van de hoogte. Dat is niet vreemd, want ik ben het nog gewend om op deze hoogte te verkeren en dan klim ik niet langzaam maar ski ik toch met enige inspanning. Stilzwijgend valt het besluit dat we weer verder gaan, Agustino vooraan, dan Bart, daarachter ik en Rocky sluit de rij. Ik sla hem zo nu en dan stiekem gade; hij loopt met de armen over elkaar op sandalen tegen de berg omhoog en kijkt rustig om zich heen alsof het een wandeling door het park is. Vergis je niet, het is geen laksigheid, ook geen arrogantie. Het is ervaring en rust. Ik merk het aan zoveel dingen bij Rocky; zijn stem is altijd kalm en verheft zich nooit; af en toe komt het woord van van achter me als 'keep left' of 'better go straight up here'; zijn tred is langzaam en soepel; en zijn oog is waakzaam en scherp. Dan richt ik me weer volledig op het klimmen. Omhoog, omhoog, omhoog...
De rotsformatie wordt ruiger nu. Alsof mijn gids het weet, wijst hij naar een plek een meter of vijftig boven ons. “There we will have our lunch.” Ik knik en laat mijn blik over elke mogelijke weg naar daar gaan. “This way,” zegt Rocky weer en hakt voor mij de knoop door. Het is een pad, of beter gezegd een partij rotsen die fantasierijk uitsteken, waarover we gaan. Ik schuif mijn klimstokken in elkaar en stop ze weg in de rugzak. Nu kunnen ze me alleen maar in de weg zitten. Dan draai ik mijn pet achterstevoren op mijn hoofd en begin aan het klimwerk. Linkerhand hier, dan kan de rechtervoet daar om dan over te grijpen en mezelf aan dat uitstulping op te trekken. Voila, ik ben weer een meter of drie hoger. Zo gaat het even door, niet al te link overigens, ondanks de afgrond een halve meter links van, waar ik door de mist weinig diepte van kan zien, en met een half uur bereiken we lunch plaats. Mystieke flarden nevel drijven vlak boven de grond langs de stenen af, een vogel scheert met uitgeslagen vleugels daar vlak boven en landt op de steen waarop ik wil gaan zitten. Ik neem de volgende, geen probleem, genoeg stenen hier. Vanaf hier is het niet ver meer, zo vertelt Rocky. We dalen zo dadelijk eerst een stukje af om vervolgens met de laatste klim van de dag aan te vangen. De lunch vormt een welkome opkikker en met hernieuwde energie en vrij van kwalen trekken we verder door het gebergte. Elke stap is er één dichterbij het einddoel.
Rond de klok van vier bereiken we het kamp waar we 'de mannen' hartelijk en enthousiast begroeten. Het doet me allang niet meer als vreemd aan; zo ver weg van de bewoonde wereld maakt ieder mens vrienden. Die middag introduceert Agustino een grap die de rest van de safari dagelijks meer dan eens terug zou komen, nadat ik hem tot mijn verbazing mede deelde dat ik overal in Tanzania een Kili-bier wist te vinden, behalve hier op de Kilimanjaro zelf. Vreemd, nietwaar? “Moja...” zo zegt de man, “Uhuru...prende, kuli” en hij wijst naar de wolk waarachter Zij schuilgaat, “e Mama kubwa (big mama) e bia baridi!” Ik versta elk woord. Deal. “Safi,” zeg ik. “Mama kubwa, hatari sana,” mengt Rocky zich lachend in de grap. “Ah, bia baridi, nzuri sana,” repliceer ik. Gelach. Het is voor de rest van de dag rusten, lezen, praten, eten en tenslotte slapen, want de zon neemt dag twee met zich mee naar beneden en met de nacht in aantocht is dag drie alweer in de maak. “Usiku mwema, marafiki bora! Tuta unana kesho asubuhi e mama kubwa.” (Vertaling: Een goede nacht, mijn beste vrienden! Ik zie jullie morgen in de ochtend met big mama.) Een lachen valt me ten deel. “Hamna mama kubwa happa,” zegt Moses, een drager, lachend. (Er is geen big mama hier) “Ah-ah, ndiyo,” zeg ik en wijs door de nacht naar boven, “Mama kubwa kuli. E hatari sana...” (Oh, maar jawel, Mama kubwa is daarboven. En Zij is zeer gevaarlijk...). Die gedachte neem ik mee in de tent en ik geloof dat het in zekere zin zo is, want Zij is de Big Mama. Ja, ik leg me nu te rusten, ergens in haar schoot.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley